cedeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ce·deert

Werkwoord

vervoeging van
cederen

cedeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cederen
    • Jij cedeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van cederen
    • Hij cedeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van cederen
    • Cedeert!