calculer

Uit WikiWoordenboek

Frans

Uitspraak
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
calculer
calculais
calculé
eerste groep volledig

Werkwoord

calculer

  1. rekenen, becijferen
  2. (spreektaal) in de gaten hebben
    «Les deux mecs, là, ils me suivent depuis un quart, j’les ai trop bien calculés
    Die twee kerels volgen me al een kwartier, ik heb ze wel in de smiezen! [1]
  3. (spreektaal) overwegen, denken aan
    «J’arrête de draguer Marie-Louise, elle me calcule pas.»
    Ik probeer Marie-Louise niet meer te versieren, ze ziet me niet zitten! [1]

Verwijzingen