cadeautjes

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·deau·tjes

Zelfstandig naamwoord

de cadeautjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord cadeau
     Aangezien de tweeling vrijdagavond steevast bloednerveus werd vanwege de aanstaande cadeautjes en het partijtje, sliep niemand die nacht fatsoenlijk.[1]

Verwijzingen