buurthuis
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- buurt·huis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van buurt en huis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buurthuis | buurthuizen |
verkleinwoord | buurthuisje | buurthuisjes |
Zelfstandig naamwoord
het buurthuis o
- gebouw, waarin aan sociaal-cultureel werk wordt gedaan voor een bepaalde buurt.
- In het buurthuis wordt Nederlands gegeven voor nieuwe Nederlanders.
- ▸ Maar als het straks voorbij is, wil iedereen de (gratis) plantjes wel hebben. Zeegers is verrast en onder de indruk van de motivatie van de belangstellenden. "Er zijn mensen die zeggen dat ze het fantastisch zouden vinden als ze de planten in het buurthuis kunnen neerzetten. Er zijn ook mensen die het met de school in de wijk hebben besproken, kunnen we daar nog planten gebruiken?"[1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord buurthuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buurthuis" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron NOS Nieuws“De Floriade was een flop, maar de plantjes wil iedereen hebben” (Zaterdag 1 oktober, 12:05), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be