buurthuis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buurt·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buurthuis buurthuizen
verkleinwoord buurthuisje buurthuisjes

Zelfstandig naamwoord

het buurthuiso

  1. gebouw, waarin aan sociaal-cultureel werk wordt gedaan voor een bepaalde buurt.
    • In het buurthuis wordt Nederlands gegeven voor nieuwe Nederlanders. 
     Maar als het straks voorbij is, wil iedereen de (gratis) plantjes wel hebben. Zeegers is verrast en onder de indruk van de motivatie van de belangstellenden. "Er zijn mensen die zeggen dat ze het fantastisch zouden vinden als ze de planten in het buurthuis kunnen neerzetten. Er zijn ook mensen die het met de school in de wijk hebben besproken, kunnen we daar nog planten gebruiken?"[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 19 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “De Floriade was een flop, maar de plantjes wil iedereen hebben” (Zaterdag 1 oktober, 12:05), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be