bullebak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bul·le·bak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bullebak bullebakken
verkleinwoord bullebakje bullebakjes

Zelfstandig naamwoord

de bullebakm

  1. (persoon) iemand die anderen angst aanjaagt om ze te laten doen wat hij wil
    • Moeder, ´k ben zo bang van de bullebak. Bang van de bullebak, bang van de bullebak. Moeder, ´k ben zo bang van de bullebak. Kijk, daar komt ie aan. (Annie M.G. Schmidt). 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen