bryte sammen

Uit WikiWoordenboek

Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • bry·te sam·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

bryte sammen

  1. overgankelijk breken, ineenstorten, instorten
    «Tribunen brøt sammen under vekten.»
    De tribune stortte in onder het gewicht.
  2. overgankelijk, (figuurlijk) uitvallen
    «All kommunikasjon brøt sammen under uværet.»
    Alle communicatie viel tijdens de onweer uit.
  3. overgankelijk, (figuurlijk) afbreken
    «Forhandlingene har brutt sammen
    De onderhandelingen zijn afgebroken.
  4. overgankelijk, (figuurlijk) uitbarsten
    «Han brøt sammen i gråt.»
    Ze barst in tranen uit.
  5. overgankelijk, (figuurlijk), (medisch) flauwvallen, in elkaar zakken, instorten
    «På grunn av min sykdom har jeg flere ganger brutt sammen
    Vanwege mijn ziekte ben ik herhaaldelijk ingestort.
Synoniemen