broekzak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • broek·zak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord broekzak broekzakken
verkleinwoord broekzakje broekzakjes

Zelfstandig naamwoord

broekzak m [1]

  1. (kleding) zak in een broek, meestal aan een van de zijkanten
    • Hij had zijn portemonnee in zijn broekzak. 
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen