bres

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Bloedige bestorming in een bres te Zutphen (1586)
Uitspraak
Woordafbreking
  • bres
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opening in vestingmuur’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1]
  • van Frans brèche "breuk, bres"
enkelvoud meervoud
naamwoord bres bressen
verkleinwoord bresje bresjes

Zelfstandig naamwoord

de bresv / m

  1. opening in een vestingmuur gemaakt door geschut
    • Door de bres in de stadsmuur stroomden de aanvallers Zutphen in. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • in bres slaan in
de hoeveelheid van een voorraad ernstig doen afnemen
  • in de bres springen voor iemand
iemand verdedigen (letterlijk: als er een bres in de vesting is, is iemand in de vesting kwetsbaar, als je dan in de bres gaat staan om de vijand af te weren bescherm je die persoon)
  • op de bres staan voor iemand
iemand verdedigen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen