brannte

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
  • IPA: brannte: / bʀantə /
  • IPA: brannte ab: / bʀantə ˈap /
  • IPA: brannte an: / bʀantə ˈan /
  • IPA: brannte auf: / bʀantə ˈauf /
  • IPA: brannte durch: / bʀantə ˈdʊrç /
Woordafbreking
  • brann·te
  • brann·te ab
  • brann·te an
  • brann·te auf
  • brann·te durch

Werkwoord

brannte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van brennen

brannte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van brennen

brannte

  1. bijzinvorm eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van brennen

brannte

  1. bijzinvorm derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van brennen

Werkwoord

brannte ab

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van abbrennen

brannte ab

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van abbrennen

brannte ab

  1. bijzinvorm eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van abbrennen

brannte ab

  1. bijzinvorm derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van abbrennen

Werkwoord

brannte an

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van anbrennen

brannte an

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van anbrennen

brannte an

  1. bijzinvorm eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van anbrennen

brannte an

  1. bijzinvorm derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van anbrennen

Werkwoord

brannte auf

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van aufbrennen

brannte auf

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van aufbrennen

brannte auf

  1. bijzinvorm eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van aufbrennen

brannte auf

  1. bijzinvorm derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van aufbrennen

Werkwoord

brannte durch

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van durchbrennen

brannte durch

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van durchbrennen

brannte durch

  1. bijzinvorm eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van durchbrennen

brannte durch

  1. bijzinvorm derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van durchbrennen