boswachter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bos·wach·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boswachter boswachters
verkleinwoord boswachtertje boswachtertjes

Zelfstandig naamwoord

de boswachterm

  1. (beroep) een beheerder van een boswachterij
    • - In dat gebied loopt dagelijks een boswachter rond. 
    • - Daten in het bos: In de zoektocht naar nieuwe inkomstenbronnen, werkt Staatsbosbeheer nu ook samen met een datingsite. De boswachter leidt singles rond.[1] 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bas Tooms NRC 25 april 2016
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be