blijken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blij·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘aan den dag komen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blijken
bleek
gebleken
klasse 1 volledig

Werkwoord

blijken

  1. koppelwerkwoord uit iets duidelijk (geworden) zijn
    • Het huis bleek veel te groot. 
  2. modaal werkwoord ~ te zijn uit iets duidelijk (geworden) zijn
    • Hij bleek vroeger in Nederlands Nieuw-Guinea geweest te zijn. 
     Hoe vrouwen het aanpakten tijdens hun menstruatie weet ik niet precies. Er bestaat een speciale PCT-vrouwenfacebookgroep (women of the PCT) waar onderling tips en tricks over dit soort onderwerpen worden gedeeld. Ik heb er tijdens de tocht niemand over horen praten dus voor alles blijkt een adequate oplossing te zijn.[2]
  3. naar buiten zichtbaar laten worden
     Geen van deze jonge voetballertjes dacht aan zoiets triviaals als kou. Tenminste, niemand liet dat blijken.[3]
Opmerkingen
  • Traditioneel wordt dit werkwoord als koppelwerkwoord beschouwd, maar in aanwezigheid met 'te zijn' is het eerder een modaal werkwoord.
Vaste voorzetsels
  • blijken uit
Uitdrukkingen en gezegden
  • laten blijken
  • oplosbaar blijken
Vertalingen
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.

Zelfstandig naamwoord

de blijkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord blijk

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen