bladder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blad·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bladder bladders
verkleinwoord bladdertje bladdertjes

Zelfstandig naamwoord

de bladderv / m

  1. een luchtblaasje in een verflaag, of de daarvan loskomende verfschilfers
    • Nu reeds begint de verf te bladderen en ligt de vloer vol bladders. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bladderen

bladder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bladderen
    • Ik bladder. 
  2. gebiedende wijs van bladderen
    • Bladder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bladderen
    • Bladder je? 

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen