blaam

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blaam
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘smet’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord blaam blamen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de blaamv / m

  1. een slechte reputatie
    • Je moet geen blaam op hem werpen. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • Mij treft geen blaam
mij valt niets te verwijten
•  Daarbij opgeteld dat het personeel zich keurig aan de regels had gehouden, kon hij enkel tot de slotsom komen dat het hotel in deze zaak geen enkele blaam trof. Een geruststellende gedachte. [2] 
• Ons treft geen blaam, dus keur al ons werk maar goed. Dat is wat de commissarissen en bestuurders van Volkswagen de aandeelhouders vragen om volgende maand te doen. Maar daar denken aandeelhouders van de autofabrikant toch anders over.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen