bijwerkte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·werk·te

Werkwoord

vervoeging van
bijwerken

bijwerkte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van bijwerken
    • ... dat ik bijwerkte. 
    • ... dat jij bijwerkte. 
    • ... dat hij, zij, het bijwerkte.