bijpassend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·pas·send
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen bijpassend
verbogen bijpassende
partitief bijpassends

Bijvoeglijk naamwoord

bijpassend

  1. goed staan bij elkaar
    • Ze vond net voor sluitingstijd een bijpassende broek bij het groene jasje. 
     Hierna produceerde hij een bijpassende glimlach in de richting van de vragensteller.[1]
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: bijpassen
verbogen vorm: bijpassende

bijpassend

  1. onvoltooid deelwoord van bijpassen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen