bidet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Een modern bidet
Uitspraak
Woordafbreking
  • bi·det
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zitbad’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bidet bidets
verkleinwoord bidetje bidetjes

Zelfstandig naamwoord

bidet m/o

  1. (huishouden), (sanitair) soort van aan de muur bevestigde kom of bak voor het met behulp van water reinigen van de geslachtsdelen, billen en anus na gebruik van het toilet, of om de voeten te wassen
    • De luxe badkamer heeft twee wastafels, een ligbad, toilet en een bidet. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
bidet bidets

Zelfstandig naamwoord

bidet

  1. (huishouden), (sanitair) bidet, wasbak


Frans

enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  bidet     le bidet     bidets     les bidets  

Zelfstandig naamwoord

bidet

  1. pony
  2. (huishouden), (sanitair) bidet