biatlon

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bi·at·lon
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘combinatie van langlauf en schieten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1960 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord biatlon biatlons
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de biatlonm

  1. een skisport waarbij de deelnemers op bepaalde punten in een langlaufcircuit met een geweer op een doel moeten schieten
Vertalingen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

biatlon monbezield

  1. (sport) biatlon; een skisport waarbij de deelnemers op bepaalde punten in een langlaufcircuit met een geweer op een doel moeten schieten
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Meer informatie


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɪjatlɔn/
Woordafbreking
  • biat·lon

Zelfstandig naamwoord

biatlon monbezield

  1. (sport) biatlon; een skisport waarbij de deelnemers op bepaalde punten in een langlaufcircuit met een geweer op een doel moeten schieten
Verbuiging
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen