bezonnen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zon·nen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bedachtzaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1879 [1]
  • vervoeging van bezinnen: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs) maar met een klinkerwisseling i-o (IPAː /ɪ/ - /ɔ/) [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bezonnen bezonnener meest bezonnen
verbogen - bezonnenere -

Bijvoeglijk naamwoord

bezonnen [3]

  1. goed doordacht iets doen, bedachtzaam, weloverwogen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bezonnen
bezonde
bezond
zwak -d volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord in onbepaalde wijs.

Werkwoord

bezonnen [4]

  1. met zonlicht bestralen

Werkwoord

vervoeging van
bezinnen

bezonnen

  1. meervoud verleden tijd van bezinnen
    • Wij bezonnen. 
    • Jullie bezonnen. 
    • Zij bezonnen. 
  2. voltooid deelwoord van bezinnen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen