beunhazen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • beun·ha·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beunhazen
beunhaasde
gebeunhaasd
zwak -d volledig

Werkwoord

beunhazen [1]

  1. inergatief het zonder de vereiste kennis en bevoegdheid uitoefenen van een vak
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Zelfstandig naamwoord

de beunhazenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord beunhaas

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen