beunen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • beu·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beunen
beunde
gebeund
zwak -d volledig

Werkwoord

beunen [1]

  1. inergatief zonder de vereiste kennis en bevoegdheid uitoefenen van een vak
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

de beunenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord beun

Meer informatie

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen