beteer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·teer

Werkwoord

vervoeging van
beteren

beteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beteren
    • Ik beteer. 
  2. gebiedende wijs van beteren
    • Beteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beteren
    • Beteer je? 
Verwante begrippen