bestuurbaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·stuur·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bestuurbaar bestuurbaarder bestuurbaarst
verbogen bestuurbare bestuurbaardere bestuurbaarste
partitief bestuurbaars bestuurbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

bestuurbaar

  1. met een stuur uitgerust dat vanaf afstand te bedienen is
    • Mijn zoon was erg blij met zijn bestuurbare auto. 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be