bespotting

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·spot·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bespotting bespottingen
verkleinwoord bespottinkje bespottinkjes

Zelfstandig naamwoord

de bespottingv

  1. het iemand belachelijk maken
     Vorst Andrej doorstond zijn vaders bespotting van de nieuwe leiders opgewekt, hij daagde zijn vader uit en luisterde met kennelijk plezier naar hem.[2]
     In de verklaring staat dat sindsdien het aantal klachten van mensen van Afrikaanse afkomst over racisme en bespotting alleen maar is toegenomen.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3. Bronlink geraadpleegd op 16 januari 2022 Weblink bron “VN: kabinet moet Piet-debat leiden” (21-11-2013), NOS