besjoemelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·sjoe·melt

Werkwoord

vervoeging van
besjoemelen

besjoemelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besjoemelen
    • Jij besjoemelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besjoemelen
    • Hij besjoemelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van besjoemelen
    • Besjoemelt!