bescheten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·sche·ten
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

bescheten

  1. laf, gebrek aan moed tonend
  2. bedrogen, niet gekregen hebbend wat men verwachtte
  3. beroerd, in slechte toestand verkerende
    • Hij kwam er bescheten van af. 

Werkwoord

vervoeging van
beschijten

bescheten

  1. meervoud verleden tijd van beschijten
    • Wij bescheten. 
    • Jullie bescheten. 
    • Zij bescheten. 
  2. voltooid deelwoord van beschijten

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be