beschaafdheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·schaafd·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beschaafdheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de beschaafdheidv

  1. het welopgevoed zijn; het beleefd zijn
     Navarro: kwestie van politieke beschaafdheid[2]
  2. iemand die beleefd en welopgevoed is
     "Normaal is een Zuid-Koreaan de beschaafdheid zelve. Maar Son is in mijn ogen inmiddels meer een Europeaan dan een Aziaat wat dat betreft", aldus Hong. "In zijn paspoort staat dat hij Zuid-Koreaan is, maar hij speelt als een Duitser en voelt zich ook Duits. Dat is in Zuid-Korea een controversiële uitspraak en hij zal het zelf ook nooit toegeven als je het hem vraagt. Maar zo zie ik het wel."[3]
Antoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 maart 2023 Weblink bron “Navarro: kwestie van politieke beschaafdheid” (Zondag 8 september 2013, 11:43), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 17 maart 2023 Weblink bron
    Jan Vincent van Zuiden
    “Son Heung-min, de Zuid-Koreaanse hoop van Tottenham” (Woensdag 8 mei 2019, 06:01), NOS