bereikbaar

Uit WikiWoordenboek
moeilijk bereikbaar

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·reik·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bereikbaar bereikbaarder bereikbaarst
verbogen bereikbare bereikbaardere bereikbaarste
partitief bereikbaars bereikbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

bereikbaar [1]

  1. de eigenschap hebbend dat men ernaartoe kan gaan of communicatie ermee kan hebben
    • Door de aanleg van de nieuwe brug is die plaats een stuk bereikbaarder geworden. 
    • Iedereen moet tegenwoordig 24/7 bereikbaar zijn. 
  2. een ~ doel mogelijk te verwezenlijken
    • De ene doelstelling is nu eenmaal iets bereikbaarder dan de andere. 
  3. van een zaak dat men het kan grijpen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen