benoemde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·noem·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
benoemen |
benoemde
- enkelvoud verleden tijd van benoemen
- Ik benoemde.
- Jij benoemde.
- Hij, zij, het benoemde.
- Ik benoemde.
- verbogen vorm van benoemd, voltooid deelwoord van benoemen
Gangbaarheid
- Het woord benoemde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "benoemde" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be