benijdt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·nijdt

Werkwoord

vervoeging van
benijden

benijdt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benijden
    • Jij benijdt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benijden
    • Hij benijdt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van benijden
    • Benijdt!