bemeten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·me·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van meten met het voorvoegsel be-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bemeten bemetener bemetenst
verbogen bemetenste
partitief bemetens bemeteners -

Bijvoeglijk naamwoord

bemeten

  1. door meting afgeperkt
    • Hij bewoonde een ruim bemeten woning. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bemeten
bemat
bemeten
klasse 5 volledig

Werkwoord

bemeten

  1. overgankelijk iets aan een (af)meting onderwerpen
    • Zij bematen het stuk land. 

Werkwoord

Woordherkomst en -opbouw
  • vervoeging van bemeten: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: bemeten…
geen verbogen vorm

bemeten

  1. voltooid deelwoord van bemeten

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be