bemannen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bemannen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bemannen			te bemannen
	toekomend		zullen bemannen			te zullen bemannen
voltooid	tegenwoordig		hebben bemand			te hebben bemand
	toekomend		bemand zullen hebben			bemand te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bemannend		bemand			ev. beman	mv. verouderd bemant	bemanne
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	beman	bemant	bemant	bemant	bemant	bemannen	bemannen	bemannen
verleden (o.v.t.)	bemande	bemande	bemande	bemande	bemande	bemanden	bemanden	bemanden
toekomend (o.t.t.t.)	zal bemannen	zult/zal bemannen	zult/zal bemannen	zult bemannen	zal bemannen	zullen bemannen	zullen bemannen	zullen bemannen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bemannen	zou bemannen	zou(dt) bemannen	zoudt bemannen	zou bemannen	zouden bemannen	zouden bemannen	zouden bemannen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb bemand	hebt bemand	hebt/heeft bemand	hebt bemand	heeft bemand	hebben bemand	hebben bemand	hebben bemand
verleden (v.v.t.)	had bemand	had bemand	had bemand	hadt bemand	had bemand	hadden bemand	hadden bemand	hadden bemand
toekomend (v.t.t.t.)	zal bemand hebben	zal/zult bemand hebben	zult/zal bemand hebben	zult bemand hebben	zal bemand hebben	zullen bemand hebben	zullen bemand hebben	zullen bemand hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bemand hebben	zou bemand hebben	zou/zoudt bemand hebben	zoudt bemand hebben	zou bemand hebben	zouden bemand hebben	zouden bemand hebben	zouden bemand hebben
onpersoonlijke lijdende vorm bemand worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt bemand				er is bemand
verleden	er werd bemand				er was bemand
toekomend	er zal bemand worden				er zal bemand zijn
voorwaardelijk	er zou bemand worden				er zou bemand zijn
lijdende vorm bemand worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bemand worden			bemand te worden
	toekomend		bemand zullen worden			bemand te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		bemand zijn			bemand te zijn
	toekomend		bemand zullen zijn			bemand te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word bemand	wordt bemand	wordt bemand	wordt bemand	wordt bemand	worden bemand	worden bemand	worden bemand
verleden (o.v.t.)	werd bemand	werd bemand	werd bemand	werdt bemand	werd bemand	werden bemand	werden bemand	werden bemand
toekomend (o.t.t.t.)	zal bemand worden	zult bemand worden	zult bemand worden	zult bemand worden	zal bemand worden	zullen bemand worden	zullen bemand worden	zullen bemand worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bemand worden	zou bemand worden	zou/zoudt bemand worden	zoudt bemand worden	zou bemand worden	zouden bemand worden	zouden bemand worden	zouden bemand worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben bemand	bent bemand	bent/is bemand	zijt bemand	is bemand	zijn bemand	zijn bemand	zijn bemand
verleden (v.v.t.)	was bemand	was bemand	was bemand	waart bemand	was bemand	waren bemand	waren bemand	waren bemand
toekomend (v.t.t.t.)	zal bemand zijn	zult bemand zijn	zult bemand zijn	zult bemand zijn	zal bemand zijn	zullen bemand zijn	zullen bemand zijn	zullen bemand zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bemand zijn	zou bemand zijn	zou/zoudt bemand zijn	zoudt bemand zijn	zou bemand zijn	zouden bemand zijn	zouden bemand zijn	zouden bemand zijn