beloega

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·loe·ga
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beloega beloega's
verkleinwoord beloegaatje beloegaatjes

Zelfstandig naamwoord

de beloegam

  1. (walvisachtigen) bepaald soort tandwalvis, de grondeldolfijn Delphinapterus leucas op Wikispecies
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

43 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen