belastte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·last·te

Werkwoord

vervoeging van
belasten

belastte

  1. enkelvoud verleden tijd van belasten
    • Ik belastte. 
    • Jij belastte. 
    • Hij, zij, het belastte. 
     De derde tree van boven die kraakte, een bobbel in het tapijt van de overloop die een vreemd geluid maakte als je er met je volle gewicht op ging staan, het middenstuk van de trapleuning dat piepte als je het te veel belastte.[1]

Verwijzingen