beknotting

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·knot·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beknotting beknottingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

beknotting v [1]

  1. een beperking van de vrijheid om te handelen
     En al had hun gezelschap mij een veilig gevoel gegeven, het betekende ook een beknotting die me zo nu en dan dreigde te verstikken.[2]
     Jammeh wordt in verband gebracht met grove mensenrechtenschendingen in zijn land en beknotting van de pers.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tracy Chevalier
    “Opmerkelijke Schepsels” (2009), Orlando, ISBN 978949208651-8
  3. Bronlink geraadpleegd op 11 januari 2022 Weblink bron “Dictator Gambia geeft nederlaag toe, vertrekt na 22 jaar” (02-12-2016,), NOS