beknorren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·knor·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van knorren (misnoegen, ontevredenheid uiten op boze wijze) met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beknorren
beknorde
beknord
zwak -d volledig

Werkwoord

beknorren

  1. overgankelijk iemand een standje geven
    • Sommige mensen denken dat je anderen moet beknorren omdat ze anders een loopje met je gaan nemen. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be