beklinken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·klin·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beklinken
beklonk
beklonken
klasse 3 volledig

Werkwoord

beklinken[2]

  1. overgankelijk een vaste afspraak maken
    • Na een marathonzitting beklonken ze eindelijk een nieuwe regeling. 
     Maar het was nu eenmaal zo dat mannen een sigaar namen wanneer ze een zaak beklonken.[3]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen