behoud

Uit WikiWoordenboek
het behoud van impulsmoment


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·houd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord behoud -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

behoud o [1]

  1. het behoeden voor of verhinderen van een teloorgang
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
behouden

behoud

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behouden
    • Ik behoud. 
  2. gebiedende wijs van behouden
    • Behoud! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behouden
    • Behoud je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen