beheren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·he·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘besturen’ voor het eerst aangetroffen in 1357 [1]
  • afgeleid van heer met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en: heer zijn over iets. [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beheren
beheerde
beheerd
zwak -d volledig

Werkwoord

beheren

  1. overgankelijk het beheer hebben over iets, ergens voor verantwoordelijk zijn
    • Wij zoeken iemand die voor ons de website wil beheren. 
  2. overgankelijk iets leiden, besturen
    • Wie is deze winkel momenteel aan het beheren? 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen