beharen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ha·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van haren met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beharen
behaarde
behaard
zwak -d volledig

Werkwoord

beharen [1]

  1. overgankelijk van haar voorzien
    • Het is tijd om je strijkstok opnieuw te beharen. 
    • Is dit haargroeimiddel in staat die inhammen opnieuw te beharen? 
  2. ergatief haar krijgen
    • Haar snel groeiende zoontje begon op zijn borst en zijn benen te beharen. 

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen