behagen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  behagen    (hulp, bestand)
• IPA: / bəˈhaɣə(n) / (3 lettergrepen)
  • (Limburg): /bə.ˈhaː.ɣə(n)/

Woordafbreking

• be·ha·gen

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘aangenaam zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1201
• Afgeleid van het verouderde werkwoord hagen met het voorvoegsel be-

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
behagen	behaagde	behaagd
zwak -d	volledig

Werkwoord

behagen

1. onovergankelijk met meewerkend voorwerp welgevallig zijn

   • Het behaagde hem 's avonds eens een cognacje te drinken bij de open haard. 
   • Het behaagt de koning om te benoemen .... zijn de eerste woorden die uitgesproken worden bij de lintjesregen. 

Opmerkingen

• Hoewel gewoonlijk gebruikt met het (persoonlijk voornaamwoord) als onderwerp, komt soms een ander onderwerp voor.

1. • Gij behaagt den Heere niet. 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	behagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het behagen o

1. het zich op zijn gemak voelen, het plezier aan iets beleven

Verwante begrippen

• genoegen, welgevallen, zin
• aanstaan, bevallen, prettig vinden, zinnen

Hyponiemen

• onbehagen, welbehagen, zelfbehagen

Afgeleide begrippen

• behaaglijk, behaagziek, behaagzucht

Vertalingen

    1. aan iemand welgevallig zijn   

Duits: behagen (de), gefallen (de) Engels: please (en)

Frans: plaire (fr), être agréable (fr) Spaans: agradar (es), complacer (es), placer (es), gustar (es)

Gangbaarheid

• Het woord behagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "behagen" herkend door:

98 %	van de Nederlanders;
98 %	van de Vlamingen.