begeesteren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·gees·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘in geestdrift brengen’ voor het eerst aangetroffen in 1815 [1]
  • afgeleid van geest met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
begeesteren
begeesterde
begeesterd
zwak -d volledig

Werkwoord

begeesteren

  1. overgankelijk inspireren, tot hartstocht brengen, bezielen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen