beestje
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- beest·je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | beestje | beestjes |
Zelfstandig naamwoord
het beestje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord beest
- Mijn hond is altijd een braaf beestje geweest, maar nu had hij toch iemand gebeten.
- dim. tant. een klein diertje, insect, bacterie, worm
- Er zaten opeens een hele lading kleine beestjes op de voorruit.
- dim. tant. (informatica), (informeel) een foutje in het programma
- Er zitten wat beestjes in de nieuwste versie van onze software.
Hyponiemen
- donderbeestje, hooibeestje, lieveheersbeestje, lievevrouwebeestje, onweersbeestje, onzelieveheersbeestje, suikerbeestje
Uitdrukkingen en gezegden
- De aard van het beestje zijn
een eigenschap van iets/iemand zijn
- Huisje-boompje-beestje
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord beestje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beestje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Zelfstandig verkleinwoord
- Informatica in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %