bedroeg
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·droeg
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bedragen |
bedroeg
- enkelvoud verleden tijd van bedragen
- Ik bedroeg.
- Jij bedroeg.
- Hij, zij, het bedroeg.
- Ik bedroeg.
- ▸ De afstand tot de groep bedroeg nog dertig meter, toen plotseling een hysterische stem in zijn hoofd schreeuwde: ‘Waar zijn de kinderen? ’[1]
Verwijzingen
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2