bedgenoot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bed·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bedgenoot bedgenoten
verkleinwoord bedgenootje bedgenootjes

Zelfstandig naamwoord

de bedgenootm

  1. iemand waarmee men het bed deelt
    • Moore bestempelt Villechaize, die in 1993 overleed, als een man met een “onnatuurlijke lust voor vrouwen”. Veel van zijn bedgenoten tijdens de opnames van de film waren prostituees. “Toen we in Hong Kong waren, ging hij met een zaklamp langs de clubs en bescheen de vrouwen. ‘Jij gaat mee, jij ook, jij niet’.”[2] 
    • De raadsman zou het meisje bij toeval hebben leren kennen. Hij zou niet hebben geweten hoe oud zijn bedgenote was. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft nog niet besloten of de man voor ontucht zal worden vervolgd, liet de aanklager dinsdag weten.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen