beantwoorden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ant·woor·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beantwoorden
/bə.ʔˈɑnt.ʋɔːr.də(n)/
beantwoordde
/bə.ʔˈɑnt.ʋɔːr.də/
beantwoord
/bə.ʔˈɑnt.ʋɔːrt/
zwak -d volledig

Werkwoord

beantwoorden

  1. overgankelijk de reactie op een vraag geven
    • Er was niemand die de vraag van de leraar kon beantwoorden. 
  2. voldoen aan, overeenkomen met
  3. reageren
     Uiterlijk onbewogen beantwoordde Chantal zijn bezeten blik.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen