beëlzebub

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Beëlzebub


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • beël·ze·bub, be·el·ze·bub
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beëlzebub beëlzebubs
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de beëlzebubm

  1. (persoon) iemand die anderen angst aanjaagt
     Mertens maakt zich tot een beëlzebub in de gedaante van zijn duivel.[1]
  2. (primaten) (verouderd) bepaald soort Zuid-Amerikaanse aap, Ateles paniscus op Wikispecies
     De maki is een vreemde aap, gelijk zijn broeders, de brulaap en de beëlzebub.[2]
Schrijfwijzen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 juni 2023 Weblink bron Gespletenheid als opgave in: Merlyn., jrg. 3 nr. 5 (september 1965), Polak & Van Gennep, Amsterdam, p. 329
  2. Bronlink geraadpleegd op 18 juni 2023 Weblink bron
    Sophie Zijlstra
    “De verlossing van Liesbeth Bede” (2016), Em. Querido's Uitgeverij BV, Amsterdam, ISBN 9789021403472, hfst. 10
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be