bauschte sich
Duits
Woordafbreking
- bausch·te sich
Werkwoord
bauschte sich
- (wederkerend) derde persoon enkelvoud onvoltooid verleden tijd van bauschen in een hoofdzin
Synoniemen
- (wederkerend) sich bauschte (in een bijzin)
Afgeleide begrippen
- (wederkerend) bauschte sich auf