barricade

Uit WikiWoordenboek
Barricade in het Parijs van 1871.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bar·ri·ca·de
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘straatversperring’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1669 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord barricade barricades, barricaden
verkleinwoord barricadetje barricadetjes

Zelfstandig naamwoord

de barricadev

  1. straatversperring die de doorgang door een straat onmogelijk maakt
    • De oproerlingen richtten veel barricades op om de politietroepen tegen te houden. 
  2. op de barricade gaan: protesteren
    • Hij klom voor ieder onrecht op de barricade. 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Werkwoord

vervoeging van
barricader

barricade

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van barricader
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van barricader
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van barricader