bangig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ban·gig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van bang met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bangig bangiger bangigst
verbogen bangige bangigere bangigste
partitief bangigs bangigers -

Bijvoeglijk naamwoord

bangig [1]

  1. op een bevreesde manier
    • Ten eerste vechten de ministers in de Trêveszaal helemaal nergens voor, maar zitten ze bangig te sms'en met Geert Wilders om nederig te vragen of hij akkoord is met hun voorstelletjes. [2] 
    • Als we toch kinderboeken op de kop gaan zetten op zoek naar storende elementen, heb ik nog wel wat andere suggesties dan Pippi in de ban doen. Neem haar vriendinnetje Annika, een vreemde vergissing van schrijfster Astrid Lindgren, want zij loopt de hele tijd bangig te mekkeren als Tommy en Pippi leuke woeste plannen hebben. Ook de moeder van Annika en Tommy is een overbezorgde zeurpiet, je bent allang blij dat Pippi af en toe een paard optilt om het wankelmoedige vrouwbeeld nog een beetje op te krikken. [3] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
26 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen