badplaats

Uit WikiWoordenboek
badplaats

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bad·plaats
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord badplaats badplaatsen
verkleinwoord badplaatsje badplaatsjes

Zelfstandig naamwoord

de badplaatsv / m

  1. (toerisme) aan zee gelegen plaats waar mensen vaak gaan zwemmen
     Een party waar de voltallige jetset van de badplaats aanwezig was.[3]
  2. (medisch) plaats met geneeskrachtige bronnen
Synoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen